Een dag uit het leven van André, God van beroep
Vroeg in de morgen schept André de sokkel
Om Zijn planeet op te zetten,
En er is een heilig dom lachje op Zijn aangezicht.
De engelen die bengelen zingen:
“Christus is een krinkelende winkelende waterding
Want Hij kan op het water lopen
En is vast geen koe,
Die zakt daar zeker door
En ligt met haar tieten omhoog.”
De Dood en zijn vrouw zijn net aan ‘t kamperen
Als André opbelt met de mededeling dat Hij op punt staat
Van de trap te springen.
Inderdaad, de Maagd heeft geroepen dat de soep klaar is:
“En Gij, Christus, eet Uw soep op voor ze koud wordt,”
Zegt Marie tegen haar kleine, en,
“Allé André, ziet da’ nu,
Hij verandert Zijn soep in pieswater.”
Wanneer het goddelijk maal is verslonden,
Marie heeft Christus in Zijn bed gebonden,
Dan is het tijd voor “Dallas”.
De god vredige avonddrekkleur dekt de tuin.
Als het nacht is en de engelen die bengelen zwijgen
Beneukt Hij de Geilige Maagd, die zegt:
“Elvis, nog, Elvis.”
En dan is de dag voorbij en de Dood hondt in de verte een schreeuw.