Fijn stof en koffie
De slaperige oppervlakkigheid van aarzeling
In al haar geslepen, koppige verlokking
In de vertoning en erbuiten
Laat mij, het hoofd hangend, de rug verkrampt
Tergend binnenwaarts
Als een levend lijk aan de doodskist krabben
Tot, alweer, de onderbreking
Van de opeenvolgende moord
Mij in een nog diepere onderbuik
Met vreemde tekens en geschriften
Slaande deuren en barstende vloeren
De zwarte aarde laat opscheppen