Moet ik je vragen of je me nog kent? (ongetiteld)

Moet ik je vragen of je me nog kent?

“Rijden we vandaag met de Citroën naar zee?”

 

Er staat een boom in januari

waaraan plastic zakjes groeien.

In de zomer, na een onweer,

lopen, o, wonder der natuur,

de zakjes vol met water

en vissen met de kleur van het goud.

 

Het juk van afscheid weegt op mijn borst

als rijen regen op dit trottoir

waar ik tien jaar kwam

en alleen omhoogkeek op een morgen als deze.

 

We gaan huisjes knutselen van krantenpapier,

en met de werkaanbiedingen maken we bankbiljetten

en als we later met onze leraars

voor werklozensteun komen, hebben we een appeltje voor de dorst

want het is warm.

 

En de informaticus, die weet het, want binnen twintig jaar

is hij de curator; en maakt hij

een planeetje om zich te amuseren.

 

En ik, ik heb twee draadjes naar mijn hersenen,

eentje voor de woorden en eentje voor de cijfers.

Dat voor de woorden is zo gezwollen.

Dat voor cijfers is zo klein dat iedereen

me zegt dat ik mooi ben.

En in de kelder wacht de deur,

die vaak weer sluit.

 

Maar oma heeft ons betrapt.

Het was non-lieu,

maar dat weet je nooit zeker.

10-07-1985/1

Vorige
Vorige

Leeuw geeuw gleeuw stoel hoel tas toes

Volgende
Volgende

Ik hoor water lopen als het warm is. En radio’s in de verte en Jantje oefent blokfluit